De recente wereldkundig gemaakte voorstellen rond de meerwaardebelasting roepen vragen op over de effecten voor ondernemers, investeerders en familiebedrijven. Wat begon als een belofte om belastingen te verschuiven van werk naar kapitaal, mondt uit in een compromis dat meer verwarring dan helderheid schept en mogelijk meer werk oplevert voor adviseurs dan opbrengsten voor de schatkist.
Een economische waarheid is dat kapitaal van vandaag het resultaat is van het werk van gisteren. De doelstelling om belastingen van werk naar kapitaal te verschuiven, heeft een zekere logica. Anderzijds treft de voorgenomen meerwaardebelasting bij de verkoop van een onderneming in vele gevallen ondernemers die de afgelopen jaren volop belast werden op hun werk en nu ook hun pensioenkapitaal extra belast zien.
Tegen die achtergrond lijkt een overgangsperiode logisch, in lijn met die bij de pensioenhervorming. Dit wordt bereikt door de belofte om alleen meerwaarde te belasten vanaf een bepaalde datum, wellicht bij de inwerkingtreding van de wet, met een feitelijke nulmeting. Dat is een positieve ontwikkeling.
Minder positief is dat de voorgenomen belasting in werkelijkheid dubbel wordt geheven. De pensioenverwachting van de nijvere ondernemer krijgt een haircut van ongeveer 20%: 10% op de meerwaarde bij de verkoop van de onderneming en nog eens 10% op de opbrengst van toekomstige beleggingen (voor zover het om aandelen gaat). Dit zal onvermijdelijk leiden tot verschuivingen in zowel investeringsgedrag als successieplanning.
Lelijk compromis
De tekst die momenteel circuleert, is eerder het resultaat van een moeizaam compromis dan van een goed doordacht plan. Het bevat een onvolledig uitgewerkt geheel van principes en wordt bovendien slecht gecommuniceerd. Het is logisch dat onderhandelingen worden beïnvloed door ideologische ideeën en er soms nood is aan een politieke trofee. Problematisch wordt het wanneer een politiek compromis wordt gesloten over technische materie zonder voldoende oog voor de gevolgen van de scenario’s die niet zijn overwogen. Dat is de essentie van het probleem bij de huidige teksten: er is niet nagedacht over wat er niet in staat.
Beslissingen die vandaag worden genomen, kunnen grote gevolgen hebben die pas over vijf of tien jaar zichtbaar worden. Dit geldt ook voor deze materie: de invoering van een meerwaardebelasting zal geld- en handelsstromen verleggen. De wijze waarop zal afhangen van de concrete uitvoering van die maatregel.
Dit brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee voor de politici die deze regeling moeten uitwerken. Het is daarom cruciaal om deze uitwerking grondig te doordenken, met respect voor de gemaakte afspraken maar ook met aandacht voor de gevolgen die misschien niet voldoende in rekening werden gebracht bij de totstandkoming van deze afspraken.
Billijkheid
Een andere vraag is of de regeling billijk is. Ondernemers en fiscale adviseurs tonen begrip voor het idee dat de sterkste schouders een groter deel van de lasten dragen. Ze erkennen het belang van de sanering van de begroting en een goede beloning voor arbeid. Tot daar het goede nieuws.
De nu gecommuncieerde regeling lijkt meer op een bijkomende fiscale koterij dan op een weloverwogen maatregel binnen een breder perspectief. Ze voegt een nieuw, complex kader toe aan de al bestaande wirwar van regels rond onder meer effectentaksen, bankentaks en liquidatiereserves – allemaal belastingen op kapitaal. Dit compromis spaart kool noch geit: het bedrag dat uiteindelijk wordt geheven, als we de cijfers nemen die circuleren, is misschien billijk maar de manier waarop niet.
De overheid legt al een breed scala aan belastingen op de sterkste schouders. Het is een gemiste kans dat niet werd gekozen voor eenvoudigere alternatieven, zoals een verhoging van een bestaande belasting of de uitwerking van een belasting op de reële huurinkomsten. Een nog betere optie was een vlaktaks op alle uitkeringen uit vennootschappen (dividenden, meerwaarden, liquidatie-uitkeringen), gecombineerd met vereenvoudiging en een verlaging van het belastingpercentage, in lijn met de verbreding van de belastbare basis.
Startwaarde
Een veelbesproken praktisch probleem bij de voorgenomen regeling is de waardebepaling van niet-beursgenoteerde ondernemingen en de eerder genoemde nulmeting. Terwijl beursgenoteerde aandelen eenvoudig te waarderen zijn via de beurskoers, ligt dit voor private bedrijven veel complexer. Het voorstel om hiervoor een vaste formule te hanteren, is niet correct. De belasting wordt immers geheven op de verkoopwaarde, die wordt bepaald door vraag en aanbod.
De moeilijkheid zit in de bepaling van de startwaarde. Of een accountant, revisor of specialist in waarderingen deze vaststelt, is minder relevant dan dat de waarde objectief en marktconform wordt bepaald. Essentieel is dat dit gebeurt op basis van marktwaarde, aangepast aan het type onderneming, de markt waarin ze opereert en een grondige analyse van sterktes en zwaktes. Geen theoretisch model dus, en zeker geen one-size-fits-allformule. Anders wordt de belaste meerwaarde even arbitrair als oneerlijk.
Essentieel is eveneens dat deze waardebepaling als nulmeting tegenstelbaar is aan de fiscus. Hier volgt nog huiswerk …
Aanmerkelijk belang
Ook vlot over de tongen gaat de onduidelijkheid over de behandeling van ‘kleine’ aandeelhouders in niet-beursgenoteerde ondernemingen: zij met een participatie onder de drempel van het aanmerkelijk belang (waarbij percentages van 10% en 20% als drempelbedrag circuleren).
De oorspronkelijke bedoeling van de wet leek te zijn dat alleen de verkopers van een participatie boven deze drempel belast zouden worden. Dit is logisch, aangezien kleine participaties vaak een vorm van deelneming zijn ter motivatie van medewerkers of een managementteam, en geen investering als ondernemer. Als deze participaties als beleggingen worden belast, kan dat negatieve gevolgen hebben voor deze belangrijke deelnemers.
Logica blijkt niet altijd te stroken met begrotingstabellen en ideologische overwegingen. Ook hier geldt de oproep om goed na te denken over wat extra belastingen opleveren en wat het kan kosten aan economische kracht en welvaartsopbouw. Motivatie van sterke managers, medewerkers en trekkers is essentieel voor de bouw van performante bedrijven. Deze bedrijven op hun beurt zijn essentieel als basis voor belastbare inkomsten op vele domeinen.
Investeringsbeslissingen
De gevolgen van de voorgenomen meerwaardebelasting zullen zich direct vertalen in investeringsbeslissingen. Ondernemers die hun bedrijf als pensioen beschouwen, zullen herberekenen of ze langer moeten doorwerken of minder kunnen sparen. Mogelijk zullen ze minder investeren in hun bedrijf om voldoende cash over te houden. Investeerders die een bepaald rendement nastreven, zullen compenseren door een hoger rendement te eisen en door strenger te selecteren waarin te investeren. Het gevolg is dat bepaalde investeringen die drempel niet meer zullen halen. Wellicht zien we investeringen verschuiven van België naar andere landen.
De belasting beïnvloedt ook de overdracht van familiebedrijven. Zodra er uitzonderingen op regels bestaan, ontstaat de prikkel om bedrijfs- of vermogensstructuren zo aan te passen dat ze binnen deze uitzonderingen vallen. Hierdoor creëer je een bijkomende tak aan de al brede discipline van financiële planning bij familiebedrijven.
De voorgestelde maatregel heeft dus verstrekkende gevolgen. Hoe de uiteindelijke wettekst eruit zal zien, blijft afwachten. Als de huidige koers wordt aangehouden, dreigt deze trofee een extra complicatie te worden in een al overbelast fiscaal systeem, waarbij de negatieve gevolgen de opbrengst zullen overtreffen. Een lelijk compromis dus.
Philippe Craninx
Philippe Craninx is Managing Partner bij Moore Belgium en leidt het Belgische Corporate Finance-team. Andere verantwoordelijkheden omvatten het lidmaatschap van de Global Board, het voorzitterschap van de European Regional Council, het voorzitterschap van Moore Global Corporate Finance en zijn rol als bestuurslid en lid van het Partner Committee van Moore Belgium.