Het financiële verschil tussen werken en niet werken is in ons land voor bepaalde groepen “niet indrukwekkend.” Die vaststelling maakt de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid (HRW) in zijn rapport over onze arbeidsmarkt dat woensdag werd voorgesteld, uitgerekend een dag nadat de federale onderhandelingen over de fiscale hervorming definitief werden stopgezet.
Een van de problemen op de arbeidsmarkt slaat op de lage financiële aantrekkelijkheid. Met andere woorden: loont het de moeite aan de slag te gaan ten opzichte van de uitkering waarop je als werkloze een beroep kan doen? In het begin van de werkloosheid is het verschil beperkt. Het netto-inkomen uit arbeid voor iemand met een laag loon ligt 6,6 procent hoger dan het inkomen van een werkloze tijdens de eerste twee ma anden van de werkloosheid.
Het voordeel neemt geleidelijk toe als gevolg van de degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen. Na een jaar werkloosheid bedraagt het verschil 15 procent. Na vijf jaar loopt dat cijfer op tot 29 procent. Ondervoorzitter Steven Vanackere merkt op dat bij de keuze om te gaan werken ook andere afwegingen meespelen: opvang voor de kinderen, de kostprijs van het vervoer naar het werk, enzovoort. “Make work pay”, luidt de aanbeveling van Vanackere aan de overheid. Die moet ervoor zorgen dat mensen die werken netto meer overhouden én dat de kost van arbeid voor werkgevers omlaag gaat. Wie de mislukte onderhandelingen over de fiscale hervorming wat van nabij heeft gevolgd, klinkt dat bekend in de oren. Vanackere, zelf ooit nog minister van Financiën, liet zich niet verleiden tot opvallende uitspraken. “Het is jammer dat men de kans voorbij heeft laten gaan om via een fiscale hervorming stappen te zetten”, klonk het afgemeten.